De bouwsector draaiend houden
Het coronavirus en de maatregelen die genomen zijn om de verspreiding te voorkomen hebben grote invloed op iedereen in Nederland. Ook de bouw- en infrasector staat voor enorme uitdagingen. Want hoe zorgen we er samen voor dat Nederland beschermd blijft tegen het water, dat de riolering blijft werken, dat er openbaar vervoer beschikbaar is, dat onze ICT blijft draaien, dat er noodzakelijke spoedreparaties worden gedaan, etc. etc.
Als publieke opdrachtgevers zijn we niet alleen verantwoordelijk voor deze opgave, maar dragen we mede zorg voor de continuïteit van de sector. Ik merk dat iedereen, opdrachtgevers en opdrachtnemers, zich inzet om het werk zoveel mogelijk door te laten gaan. Hierbij staan natuurlijk de gezondheid en veiligheid van alle betrokken medewerkers voorop. De richtlijnen en adviezen van het RIVM zijn leidend.
Onze lijn is dat het werk zoveel mogelijk door gaat, zowel voor onderhoud, de projecten en de voorbereiding van projecten. Ook de tenders vinden doorgang. Natuurlijk beseffen we met elkaar dat er vanwege het corona virus een aantal zaken anders lopen dan anders.
We hebben met elkaar afgesproken dat we elkaar daarover informeren en oplossingen zoeken. Ieder van ons heeft daar in de sector een eigen verantwoordelijkheid in, samen proberen we Nederland in beweging te houden.
In een crisis als deze is communicatie belangrijker dan ooit. Opdrachtgevers en opdrachtnemers moeten elkaar snel vinden als er iets speelt. Als werk dreigt te vertragen door ziekteverzuim of door problemen met de toeleveranciers. Als er knelpunten ontstaan bij lopende tenders of wanneer er liquiditeitsproblemen ontstaan. Om bij calamiteiten snel te kunnen reageren.
Met elkaar zoeken we naar oplossingen. Dat is maatwerk en vraagt om inzet, transparantie en vertrouwen van alle betrokkenen. Zoek elkaar actief op, deel informatie zodat ook anderen er van kunnen leren.
Ik merk dat een ieder van ons hard werkt om ons werk zoveel mogelijk door te laten gaan. Ik waardeer de flexibiliteit van ons allemaal, onze wil en onze creativiteit.
Blijf gezond !
Droog en Nat
De zomer van 2018 begon dit jaar in mei. Het verleidde mij om een deel van de vakantie gewoon lekker thuis te blijven. Heerlijk. Ondertussen gaf en geeft het mooie weer wel extra werk bij de waterschappen. De droogte brengt risico’s mee: uitdrogende dijken, verzilting, verslechterende waterkwaliteit door blauwalg en een oplopend watertekort voor o.a. landbouw en natuur. Mooi om te zien dat we dit gezamenlijk, met onder meer de provincies en Rijkswaterstaat, goed kunnen tackelen. Bij ons waterschap in Noord-Holland doen we dit door zoveel mogelijk zoet water vast te houden en extra water vanuit het IJssel- en Markermeer in te laten.
Aan de andere kant loert ook de wateroverlast. Prachtig warm weer wordt immers meermaals afgestraft door stevige (onweers-)buien. Als deze buien zich clusteren, worden we in zeer korte tijd geconfronteerd met een bruuske omslag van te weinig naar te veel water. De consequentie: ondergelopen woningen en landerijen. We proberen hier proactief op in te spelen door de waterstromen om te draaien en het regenwater uit de diep gelegen polders naar de omringende buitenwateren te pompen.
De 21 waterschappen investeren jaarlijks ruim een miljard euro in waterbouwprojecten om ons land bewoonbaar en leefbaar te houden, zowel in droge als natte tijden. Denk daarbij aan de realisatie van waterbergingsgebieden, gemalen (die zowel water kunnen spuien als inlaten, zoals het gemaal bij Schardam) en dijkversterkingen.
Stuk voor stuk zijn dit prachtige en vaak innovatieve projecten. Ondanks jarenlange ervaring vergt dit een professioneler opdrachtgeverschap van de waterbeheerders. Dat begint met de erkenning dat projectmanagement een écht vak is en niet iets wat ieder waterschap afzonderlijk even naast de dagelijkse beheertaken doet. Een aantal waterschapsdirecteuren heeft de handen ineengeslagen om onze realisatieafdelingen en interne ingenieursbureaus verder te professionaliseren. Dat doen we met hulp van de TU Delft en andere markt- en kennispartijen. Grootste uitdaging zit in het meer en eerder gebruik maken van de kennis van de markt. Zónder de eigen (asset-)kennis die nodig is voor de beheertaken en goed opdrachtgeverschap te verdunnen of zelfs te verwaarlozen. Deze kennis is juist bij de grotere projecten nodig om goed functioneel te kunnen specificeren.
En ondertussen: gewoon genieten van het mooie, droge weer! Mét zorg voor onze eigen vochthuishouding. Proost.
Het vormgeven van succesvolle transities
We hebben te maken met veel uitdagingen, met veel tijdsdruk. Ik vind het wel een mooie tijd. Er zijn transities nodig die alle opdrachtgevers in de bouw niet alleen raken, maar waar zij zelf aan de lat staan voor de uitvoering. Er wordt volop over gesproken, in verschillende verbanden, en in veel projecten worden al dan niet experimentele en innovatieve toepassingen gezocht. Ik vind het interessant dat er nu een grote tijdsdruk ontstaat met scherpe doelstellingen. Er is daarom een grote behoefte om snel vanuit de vele pilots en experimenten naar een bestendige wijze van werken te komen. Wil dat zoden aan de dijk zetten, dan kan het niet anders dat dat opdrachtgevers in de bouw dat met elkaar doen en met elkaar de verbinding zoeken, maar uiteraard ook met de markt. Het Opdrachtgeversforum heeft als thema gekozen om duurzaamheid en circulariteit te verbinden aan de grote vervangingsopgave waar we voor staan.
Vanuit de provincies wordt, vrijwel altijd in samenwerkingsverbanden met andere bestuurlijke partners en/of marktpartijen, op veel fronten gewerkt aan het vormgeven van de transitie op het gebied van duurzaamheid en circulariteit. Ondanks dat het een groot beslag legt op bijvoorbeeld mijn eigen organisatie, vind ik het nodig dat we, waar we maar kunnen, helpen de transitie in gang te zetten. Mag ik een paar voorbeelden noemen van het op gang brengen van vernieuwende activiteiten en projecten binnen ‘going concern’, deze vervolgens uit te breiden en in te bedden in de eigen werkprocessen en vervolgens, als noodzakelijk sluitstuk, een bijdrage leveren aan verandering van de sector als geheel.
Er wordt door provincies volop geëxperimenteerd met ‘zonnewegen’. Mijn collega’s en ik hebben afgesproken dat infrastructuur een energiefabriek moet worden (ambitie!). Naast de experimenten, die een ontwikkeling in gang hebben gebracht en waarmee we veel kennis hebben opgedaan en nog op doen, is er nu een opdracht gegeven de functionele eisen van zonnewegen te formuleren. De volgende stap zou moeten zijn om daadwerkelijk een markt op gang te brengen door opdrachten in de markt te zetten.
Op initiatief van Rijkswaterstaat wordt gezamenlijk gewerkt aan een asfaltimpuls. Voor een wegbeheerder is dit één van de belangrijkste assets. Ook hier zijn er in provincieland al veel experimenten gaande. Wil de impuls een echte impuls zijn of gaan worden (véél minder of geen CO2, langer meegaan), dan is het belangrijk dat er nú op het niveau van de gehele sector afspraken worden gemaakt. Er is (nogal logisch) een nauwe samenhang tussen beschikbare nieuwe producten, het daadwerkelijk op gang brengen van bestendige vraag vanuit de opdrachtgevers en een betrouwbaar transitiepad voor de aannemers en leveranciers van asfalt. Hier wordt inmiddels aan gewerkt.
Als voorbeeld van de activiteiten rond circulair bouwen noem ik het initiatief van het Industrieel, Flexibel en Demontabel bouwen (IFD). Samen met de Bouwagenda en provincie Overijssel werken wij aan het concretiseren van het routepad ‘vervanging bruggen en sluizen’. Hier willen we de toepassing van IFD bouwen en het hergebruik van materialen een sterke impuls geven. Het project Cruquiusbrug is voor mij een experimenten, het moet hèt ‘duurzaamheidsicoon’ worden…Tegelijkertijd wordt er een samenwerkingsverband ingericht, wat met betrekking tot de beweegbare bruggen en het IFD bouwen een Nieuwe Technische Norm gaat opstellen. Dat is natuurlijk belangrijk om een brede toepassing mogelijk te maken. Via de participatie in het Infrastructuur Innovatie Platform (gefaciliteerd door CROW) werken we aan kennisdeling en -verspreiding.
Deze voorbeelden hebben gemeen dat er in eerste instantie in een project meer of minder innovatieve elementen worden toegepast. Vervolgens is het zaak dat de kansrijke innovaties en afspraken die landelijk, bijvoorbeeld aan de ‘tafels’ worden gemaakt, (op korte termijn) neerslaan in het ‘beleid’ dat je bijvoorbeeld als wegbeheerder wilt of hebt te voeren. Van een succesvolle transitie kan echter pas sprake zijn wanneer we er in slagen met de hele sector (dus opdrachtgevers èn opdrachtnemers) de transitie vorm te geven. En dat onder tijdsdruk. Mooie tijd zei ik al.
Touwtjes aan elkaar knopen
Een enorme opgave onder forse tijdsdruk. In 2050 moeten we energieneutraal én circulair zijn om zo het noodzakelijke einddoel – CO2-uitstoot naar nul – te realiseren. Dat lijkt nog heel ver weg, maar dat is het niet gezien de omvang van de opgave. Dat betekent dat we met elkaar de schouders eronder moeten zetten.
In Nederland zijn we gestart met diverse initiatieven die een bijdrage gaan leveren aan deze doelstelling. Zo kennen we de Bouwagenda met duurzame doelstellingen, het voornemen tot het oprichten van een innovatiecentrum voor bouw- en techniek, de klimaattafels, en platformen als de Bouwcampus. Bij die laatste kunnen we concreter uitgewerkte innovaties tussen markt en overheid toetsen, die allen bijdragen aan de noodzakelijke opschaling en versnelling. Anders komen we er niet.
Veel touwtjes die verbonden moeten worden. Dat realiseren wij ons als opdrachtgever heel goed. Om gericht met elkaar vooruit te komen en de concrete opgave die er ligt te realiseren. Daarom is mijn persoonlijke doelstelling: verbinden! Hoe zorgen we als Rijksoverheid, markt, kennisinstellingen en bestuurlijke partners dat we ons doel halen? En waar nodig loskomen van ego’s en van ingesleten patronen en werkwijzen die dit belemmeren?
Ik weet dat de werkgroep Circulaire Bouweconomie van het Opdrachtgeversforum werkt vanuit verbinding en zorgt dat opdrachtgevers gezamenlijk gekoppeld worden aan de diverse genoemde initiatieven. Door op basis daarvan samen met de markt daadwerkelijk circulaire uitgangspunten in de concrete projecten te realiseren, knopen we de touwtjes aan elkaar. En komen we daadwerkelijk dichter bij ons einddoel.
Leidend Principe
Eigenlijk was ik pas in mei aan de beurt om deze column te schrijven. Maar ik dacht, laat ik de eerste beste mogelijkheid aangrijpen om me voor te stellen als nieuwe voorzitter van het Opdrachtgeversforum. Als directeur Projecten bij ProRail hecht ik veel waarde aan een goede samenwerking tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.
Mensen die mij al kennen weten dat ik alleen dingen doe als ik vind dat ze toegevoegde waarde hebben. En ik ben ook graag aanspreekbaar op mijn eigen handelen. Samen met heel bouwend Nederland, opdrachtgevers en opdrachtnemers, zouden we altijd als doel moeten hebben om toegevoegde waarde te leveren voor de BV Nederland. Samen bouwen, zodat uiteindelijk iedereen er beter van wordt.
Als je kijkt naar de leidende principes van de Marktvisie, die wij als forum omarmen, springt voor mij nummer twee eruit: de aanbestedingsvorm en de gekozen manier van samenwerking zijn gericht op het doel van de opgave. Dat past ook sterk bij mijn eigen leidende principe om van toegevoegde waarde te zijn. Met het naleven van dit principe, bereik je naar mijn mening gelijk twee vliegen in één klap. Ik ben er namelijk van overtuigd dat het er ook toe leidt dat we met trots en plezier naar de opgave kijken en dat uitdragen: leidend principe 1.
Het Opdrachtgeversforum is verbonden aan een leerstoel bij de TU Delft. Dat vind ik mooi, de wederkerigheid om wetenschap toe te passen in de praktijk en andersom. Ik hoop dat we dat in de nabije toekomst nog meer gaan zien op andere vlakken, bijvoorbeeld door de inspiratie van jonge geesten van buiten naar binnen te halen en ideeën in ons handelen te verwerken. Ik heb er zin in!
Denkfouten
Ik ben Astrid, PhD bij de Leerstoel Publiek Opdrachtgeverschap in de bouw, en ik maak wel eens denkfouten. Net als iedereen. Zo heb ik in mijn studententijd fanatiek geroeid. Als ik wedstrijden won dan lag het altijd aan mijzelf, als ik verloor dan lag het steevast aan de loting, aan de wind of aan mijn ploeggenoot. Dit is een voorbeeld van de self-serving bias: het toeschrijven van successen aan jezelf en het toeschrijven van falen aan de omstandigheden of aan anderen.
Toen ik stopte met roeien omdat de loting altijd slecht was, kocht ik een tweedehands racefiets. Ik had er een halve dag voor gereisd en toen ik hem uitprobeerde bleek het eigenlijk niet helemaal een match. Toch kocht ik de fiets, want ik had er al zo ver voor gereisd. Dit is een voorbeeld van de verzonken kostenfout: het meenemen van kosten die niet meer ongedaan te maken zijn bij het maken van een beslissing.
Denkfouten zijn conclusies die we trekken op basis van onjuiste redeneringen. Sinds ik mij verdiept heb in dit onderwerp, lijkt het trouwens opeens overal op te duiken. Hier maak ik er gewoon weer één, de frequency illusion: op het moment dat je met een bepaald onderwerp bezig bent, zie je het opeens overal omdat je er onbewust naar op zoek gaat.
Denkfouten maken we allemaal, we maken ze onbewust, we maken ze dagelijks, en dus kleuren ze ook de bouwsector. Een half jaar geleden ben ik begonnen met mijn onderzoek naar de toekomstige relatie tussen publieke opdrachtgevers en opdrachtnemers. Ik ben gestart met een literatuurstudie en dat kleurde de bouwsector gitzwart met talloze faalkosten en tijdsoverschrijdingen. Ook hier lag een denkfout aan ten grondslag, ik baseerde mijn beeld van de bouwsector namelijk op artikelen die op een bepaalde manier geframed zijn – vanuit een probleemstelling.
Mijn beeld van de gitzwarte bouwsector veranderde dan ook compleet toen ik het volgende las: “Het is het waard om te onthouden dat de meeste projecten opgeleverd worden binnen de kleine marges van performance, budget en tijd, en meestal naar behoren werken” (Winch, 2010). Zo werd de bouwsector toch weer een stuk kleurrijker.
De reden waarom ik dit onderwerp belicht is niet om jullie te verontrusten met de gedachte dat er een irrationele onderzoeker aan het werk is. Zoals ik eerder al schreef maakt iedereen wel eens denkfouten. Het is alleen zaak om je er bewust van te zijn. Daar wordt immers ook voor gepleit in de Marktvisie: “we blijven weg bij vooroordelen, luisteren echt naar elkaar en vragen door”. Vooroordelen, oftewel stereotyperingen, zijn namelijk ook denkfouten.
Hoe wordt je die denkfouten dan de baas? Daar wijdde Neerlands Diep onlangs een webinar aan. Daarnaast beschrijven Kees Kraaijenveld en Suzanne Weusten in hun boek Nooit meer de weg kwijt in je brein hoe je deze mentale uitglijders kunt vermijden. Als onderzoeker probeer ik bijvoorbeeld niet alleen op zoek te gaan naar argumenten die mijn aannames bevestigen, maar ook naar tegengeluiden. Kan iemand mij vertellen welke bias ik daarmee vermijd?
Kraaijeveld, K., Weusten, S., Bovekerk, H., & Argumentenfabriek (Amsterdam). (2017). Nooit meer de weg kwijt in je brein: de gids voor helder denken. Amsterdam: De Argumentenfabriek.
Winch, G. (2010). Managing construction projects: an information processing approach (2nd ed). Chichester ; Ames, Iowa: Blackwell Pub.
Een alternatieve nieuwjaarswens …. !
In veel toespraken ter gelegenheid van het nieuwe jaar hoor je vaak woorden als “in deze tijd van veranderingen”; een dooddoener die eigenlijk elk jaar wel gebruikt kan worden. Ik ga hem dus niet noemen, maar doe er nog een schepje bovenop. Voor mijn gevoel leven we nu echt in een “verandering van tijd”. Leidinggevenden en managers van nu zijn allemaal opgegroeid en opgevoed met managementtaal en ambities die verwoord werden in termen van groei en meer. In het nu gebezigde jargon kom je veel meer woorden tegen als: terugdringing, minder, neutraal, circulair hergebruik enz. Het dringt tot ons door dat de manier van werken, wonen, leven en consumeren, zoals we die decennia hebben gekend, onmiskenbaar zal leiden tot wereldwijde rampspoed en dat het anders moet. Jongeren leren ons bijvoorbeeld dat eigendom en/of bezit niet langer na te streven idealen zijn, maar dat delen gemeengoed zal gaan worden. Vele grondstoffen die wij gebruiken worden schaars of raken binnen afzienbare tijd uitgeput en het natuurlijk herstelvermogen van onze planeet is zwaar overwerkt.
Het is goed om hier bij stil te staan en woord en daad om hier iets aan te doen niet alleen tot uitdrukking te laten komen in goede voornemens, die voor het eind van de maand januari al weer in vergetelheid zijn geraakt. Als opdrachtgevers in het publieke domein hebben we daarin een belangrijke taak. Als wij het andere denken over duurzaamheid en circulariteit nou eens gewoon het hele jaar vasthouden en in al onze projecten een prominente plaats laten innemen? Niet alleen geven we daarmee het goede voorbeeld, maar opdrachtnemers en leveranciers zullen ons gaan verrassen met creatieve en innovatieve oplossingen. Daar ben ik van overtuigd. Tijdens het Diner Pensant van ons forum hebben we daar al voorbeelden van kunnen zien. Maar het mag niet bij leuke voorbeelden blijven. Het moet vanzelfsprekend worden in al onze projecten en opdrachten. Voor velen van ons lijkt 2050 nog ver weg, maar de mensen die dat gaan meemaken zijn onze kinderen en kleinkinderen.
Ik wens u allen een standvastig duurzaam 2018 !
Patrick Buck,
Voorzitter Opdrachtgeversforum
Implementeren…….. zeer de moeite waard!
Als je als grote gemeente doelen nastreeft raakt dat vele collega’s dwars door de gemeente heen. Alleen als we samen koers houden komen de doelen dichter bij. En ambities zijn er genoeg. We willen onze stad bijvoorbeeld leefbaar houden, ruimte bieden aan ondernemers, bezoekers en bewoners, we willen een CO2-neutrale stad worden en we willen de circulaire economie en de energietransitie bevorderen. Als stad heeft Den Haag ook grote ambities om de stad duurzamer en slimmer te maken én de menselijke maat te behouden. En dat terwijl het aantal inwoners groeit, de druk op de buitenruimte toe neemt en de kwaliteit van diezelfde buitenruimte voor economische en sociale ontwikkeling in de stad essentieel is. Allemaal zaken om rekening mee te houden voor alle opdrachtgevers in de gemeente. Want als we hierin samen één lijn trekken naar de markt, is duidelijk wat we van hen vragen. En is de impact meteen een stuk groter. Je zou denken: logisch, dus dat doen we even.
Maar zo eenvoudig is dat niet. De gemeente kent opdrachtgevers in soorten en maten, dwars door de organisatie heen. In allerlei afdelingen en diensten. Voor de ene opdrachtgever is participatie van bewoners altijd een belangrijk uitgangspunt. Voor andere opdrachtgevers duurzaamheid. En weer een derde opdrachtgever weet alles van het behouden van de kwaliteit van de buitenruimte.
Toch willen we één gezicht hebben richting de markt. Willen we in gesprek over ons opdrachtgeverschap en dat samen met de markt verbeteren. Willen we op dezelfde manier rekening houden met die verschillende perspectieven uit heel de gemeente. Hoe weet je anders zeker dat convenanten en ‘greendeals’ echt het beoogde effect hebben en breed worden gerealiseerd?
Dat vraagt om gemeentebreed werken aan opdrachtgeverschap. Om het implementeren van de leidende principes dwars door alle diensten en afdelingen heen. Om samen leren, ontwikkelen en evalueren. We zijn ermee begonnen met een gemeentebreed opdrachtgeversoverleg dat probeert hier invulling aan te geven. Binnenkort gaan we samen, aan de hand van een methode die door de TU Delft is ontwikkeld, de ‘maturity’ van het opdrachtgeverschap in al die uiteenlopende directies en afdelingen vaststellen. Zodat we vanuit één taal spreken en dezelfde criteria gebruiken. Stukje bij beetje implementeren we op die manier met elkaar, over de volle breedte van onze organisatie, de afspraken die we maken en de ambities de we nastreven. En zo brengen we met elkaar meer tempo in vernieuwing, leren we met en van elkaar en behalen we nóg mooiere resultaten. Want als we één ding hebben geleerd is het wel: doelen stellen, leidende principes formuleren, greendeals sluiten, dat is nog maar het begin. Alleen als we ze weten te implementeren tot op de werkvloer over de volle breedte van onze organisatie gaat het ons lukken ze te behalen. En dat is helemaal niet zo eenvoudig, maar…… zeer de moeite waard!
Verloren en toch blij
Gelukkig hebben wij niet gewonnen! Kent u deze uitdrukking, zou dominee Gremdaat zeggen. Je kent ze wel die types in je omgeving. Maandenlang zijn ze bezig met hun plan of inschrijving voor een tender. Veel lawaai en overtuigd dat ze gaan winnen. En zo hoort het ook.
Na bekendmaking van de uitslag wordt het in sommige kantoren dan ineens heel stil. Oorverdovend stil. Na een paar dagen vraag je dan eens bij de koffiehoek: “hoe zit het eigenlijk met de tender van jullie?” Het initiatief voor het verkrijgen van informatie ligt nu duidelijk bij de andere partij. De ander kijkt wat verward. Zo’n uitdrukking van waar heeft ie het over. O, ja. Nee, gelukkig dat we die niet gewonnen hebben. Voor dat bedrag kan het nooit. Er is veel te veel geboden. Of veel te laag ingeschreven door de winnaar. Dat wordt een vechtcontract. Daar komen we goed weg.
Opdrachtgevers proberen al jaren lang prijs een minder dominante rol te laten spelen bij aanbestedingen. EMVI, economisch meest voordelige inschrijving, heeft nu ook een verankering in de aanbestedingswet. Als niet alleen prijs een belangrijk criterium is voor de beoordeling van een inschrijving, dan gaat vertrouwen tussen opdrachtgever en opdrachtnemer op een eerlijke beoordeling een belangrijkere rol spelen.
De mooiste overwinning in een tender is dan ook winnen met een bieding zonder dat je de hoogste prijs hebt geboden. Of als het om de inschrijving van op een werk gaat. Winnen zonder dat je de laagste prijs hebt geboden. Het ultieme genot van een overwinning. Dat schreeuw je uit bij de koffiehoek, op de mail naar je collega’s en in een persbericht. Daar hoeft niemand naar te vragen.
Recent las ik in de vakpers een tweetal voorbeelden. Het eerste voorbeeld is de gunning van de Blankenburgtunnel. Een consortium onder leiding van Balast Nedam heeft dat gewonnen. Niet tegen de laagste prijs. Het gaat om heel veel geld. Ruim een miljard. Het verliezende consortium, het waren er maar twee, gaat naar de rechter. Ik kan niet beoordelen of de gang naar de rechter terecht is. Alleen jammer dat het gebeurd.
Het tweede voorbeeld is de Bijlmerbajes. Een consortium onder leiding van projectontwikkelaar AM won de tender uitgeschreven door het Rijksvastgoedbedrijf. De geboden 84 miljoen was niet, in dit geval, de hoogste bieding. Een mooi voorbeeld dat kwaliteit loont.
Ik zat in de bus met de Neprom. Het nieuws was net bekend geworden. De collega’s van AM schreeuwden het uit. Terecht.
Het puberen rondom opdrachtgeverschap
Eén ding lijkt duidelijk. De corporatiesector is nog niet volwassen als het gaat om professioneel opdrachtgeverschap in de bouw. Althans dat is de mening van Marleen Hermans, hoogleraar ‘Publiek Opdrachtgeverschap in de Bouw’ aan de TU Delft. Ik onderstreep haar uitspraak en dat doet brancheorganisatie Aedes idem dito. De grote vraag is hoe we het puberen rondom deze professie naar volwassenheid krijgen.
Het door de TU Delft ontwikkelde Maturity Model voor opdrachtgeverschap biedt denk ik handvatten. Het heeft tot doel bij publieke organisaties de bewustwording van de reikwijdte van hun opdrachtgevende rol te versterken. Het model geeft een beeld welke eigenschappen je als organisatie in je DNA moet verankeren om tot professioneel opdrachtgeven te komen.
Brancheorganisatie Aedes ziet het belang van professioneel opdrachtgeverschap in en gaat de uitdaging aan. Aedes steekt zijn energie allereerst in bewustwording. Het moet voor corporaties duidelijk worden dat ze op het vlak van opdrachtgeverschap in de bouw nog behoorlijke stappen kunnen nemen. En dat doorstappen ook echt nodig is. Een duurzame opgave als ‘alle wijken van het gas af’ kan alleen worden ingevuld door vernieuwend opdrachtgeverschap. Met traditioneel aanbesteden zullen we de gestelde doelen nooit behalen. Dergelijke grootschalige uitdagingen kunnen we als corporatiesector alleen aan als we kennis gaan delen. We zullen met elkaar en van elkaar moeten leren. Wijsheid komt met de jaren, zeker als je daar bewust op inzet. Ook is het goed om te kijken of we de opgaven in de aanpak van onze woningportefeuilles kunnen bundelen, al is het maar om doelmatiger het gesprek met bouwers aan te gaan over wat er gezamenlijk nodig is om onze opgave komende jaren te kunnen realiseren.
Dat betekent wel dat directieleden van corporaties dit onderwerp moeten agenderen. Dat kan niet blijven steken bij de managers vastgoed. Daarvoor is het belang te groot.
En tot slot moet de ontwikkeling van opdrachtgeverschap in de bouw in de strategie meegenomen worden. Zo nu en dan een pilot doen, gaat corporaties niet structureel verder brengen. Evalueren en leren van elkaar, en het bundelen van onze opgaven kan dat wel doen.
Daar zet ik graag op in!